Boos

Vis is boos

Vis zwemt rond. 
Hij is boos. 
Hij zwemt heen en weer door de sloot. 
Eend zwemt ook in de sloot.
Hij koerst op Vis af. 
Maar Vis keert om. 

Pad ziet het

Daar ziet Vis Pad.
Pad zit op een blad in de zon. 
Hij kijkt naar Vlieg. 
En hij vraagt zich af of hij Vlieg lust.
Vlieg wast zich kalm.
Hij weet van geen kwaad. 
Pad en Vis wel. 

Plots ziet Pad Vis ook.
“Ha Vis!” zegt Pad blij. “Hoe gaat het?”. 
Vis zwijgt. 
“Nou?” vraagt Pad. 
“Ik ben boos” zegt Vis. 
Nu is Pad stil. 
“Ja, soms voel je je boos” zegt Pad dan. 
“Juist” zegt Vis. 

Pad weet raad

“Weet jij raad?” vraagt Vis aan Pad.
Pad denkt kort na.
“Niets aan doen” zegt hij. 
“O” zegt Vis. “Nou ik vind het niks hoor, dat boos zijn”.
“Tja” zegt Pad. 
“Dat kan best. En daar zou ik ook niets aan doen”. 
“Dus jouw raad is: “Niets aan doen?” vraagt Vis. 
“Juist” zegt Pad. “O” zegt Vis weer. 

Niets aan doen

“Ja” zegt Pad. “Het zit zo”.
“Nu is het dag. Straks wordt het nacht. 
Dan weer dag. Dat gaat maar door. 
Maar boos blijft niet. Straks is het weg. 
Daar hoef jij niets aan te doen.”
Pad is weer stil. Vis ook.

Dank

“Dank voor je raad, Pad” zegt Vis.
“Geen dank hoor, Vis” zegt Pad.
Plots zoemt Vlieg op. Hij is nu schoon. 
“Nou, dag Pad!” zegt vis.
“Ik zwem maar weer door”.
“Toch lief van Pad.” denkt Vis. 
Hij voelt zich kalm. 

Eind

Daar is Eend. 
Vis heeft geen zin in Eend.
Niets aan doen dus.