Winterslaap: wakker worden

Eerder wakker

Het begint alweer lichter te worden buiten. De merels zoeken in de tuin naar wormen, de duiven eten zich vol van het voer dat uit de vogelvoedersilo is gevallen. Koolmezen vliegen behendig door de takken (dat zou ik ook graag kunnen), en de allereerste bloesem zit in de kroosjesboom. 

Ik vind het nog te koud, maar wordt wel makkelijker wakker. Mijn verkoudheid is nog niet helemaal weg. Ik verlang naar warmte, zon, voorjaar, fluitende vogels, zachte lucht. Een hoekje in de tuin waar je, uit de wind, al kan voelen dat het weer lente wordt. Ik het zin om het huis schoon te maken, op te ruimen, de deuren te schilderen. Alles in de tuin te snoeien, te gaan netwerken, een nieuw programma te bedenken. De plannen in mijn hoofd komen op als krokussen. 

Ik probeer het, maak de tuinkamer schoon, was de gordijnen, stof alle rariteiten in de glazenkast af. Stofzuig achter de slaapbank, haal een mooie nieuwe pot voor het mandarijnenboompje dat we kregen. Een uurtje werk, en dan voel ik me lamlendig. Op en uitgeput. 

Voorjaarsmoeheid

Als kind had ik dat ook in het voorjaar. Elk jaar stuurde me mijn moeder me naar de dokter. En elk jaar zei de dokter dat er niets aan de hand was. Voorjaarsmoeheid. Inmiddels weet ik zonder de dokter zelf ook wel. Begin maart ontwaakt het leven, en bij mij de wil om mee te doen. Tegelijk is de energie er nog niet. Als ik me flink inspan op een dag, ben ik daarna twee dagen moe. Dat laatste is vervelend, maar waar ik moeilijker mee om kan gaan is dat die moeheid gepaard gaat met somberheid. Die prangender lijkt omdat het contrast met de vreugde groot is.

Een zeurderige somberheid, gevoelens van waardeloosheid, lamlendigheid. Als ik heel goed kijk komt dit denk ik voort uit ongeduld. Ik wil dat het anders is dan het is. Ik wil weer gemakkelijk opstaan en energie hebben. Blij zijn dat ik mijn plannen kan uitvoeren, zonder uitgeput te raken na inspanning. Gewoon zijn net als alle andere mensen die nergens last van hebben. Die fluitend hun ding doen, en wat ik vooral wil: niet meer hoeven doen alsof. 
Niet meer mezelf hoeven oppeppen en me ergens heen slepen ondanks de winterdip. Mezelf voor te houden dat het niet uitmaakt dat wat ik doe niet past bij hoe ik me voel. De winter-strategie werkt zolang ik nog geen energie heb. Dan maakt het soms niet eens zoveel uit of ik iets wel of niet doe. Maar nu is het de hoop op beter en de teleurstelling dat het nog niet zo is die wanhoop oproept. 

Weer opstaan

Pas nu ik weer energie voel, en af en toe weer opgewekt wakker wordt, merk ik weer verschil. Het is net als wanneer je na tien jaar weer eens gaat schaatsen. Je lichaam weet de bewegingen nog, en je schaatst heerlijk rond. Ik kan het nog, denk je. De volgende dag doet alles pijn. Je dacht, omdat je nog wist hoe het moest, dat je het nog kon. Dat je geen spieren of conditie hoeft op te bouwen. Maar de werkelijkheid is anders, als de lente komt, dan moet ik mezelf weer trainen. Mijn energievoorraad sliep en bouwt geleidelijk weer op. Met Pasen is het over, ik weet het. Ik laat mezelf even met rust, wat betreft oplossingen en adviezen. Die volg ik allemaal allang. En tot die tijd ga ik mezelf trainen. Langzaam, blessurevrij trainen, in het verdelen van energie. Nog even volhouden. Dan is het Pasen, de viering van de wederopstanding.